Het oudste archiefstuk in Zoetermeer dateert uit 1504. Het is een boek waarin de dorpsbestuurders rekening en verantwoording afleggen over het financiële beheer.

Hendrik Jacobszoon, de koster, heeft dit boek aangelegd en schrijft dat het toebehoort aan het ambacht (dorp) Zegwaart. De ambachtsbewaarders Joost Claeszoon en Cornelis Goesenzoon, een soort wethouders, leggen verantwoording af aan de schout Aernt Claeszoon Hoflant. Aanwezig is ook Claes Peter Meynertzoon die Joost gaat opvolgen.

Morgengeld

In het boek worden de financiën van het dorp bijgehouden. Afgerekend werd onder andere het morgengeld, een waterschapsbelasting die per morgen (ongeveer een hectare) werd geheven. Ook de ‘bede van mijn genadige heer’, oftewel de belasting van de graaf van Holland, wordt in het boek bijgeschreven.

Eerste bladzijde

De eerste bladzijde luidt als volgt:

Item dit boeck wort ghemaect in 't jaer ons Heren doe men scref XVc ende iiii op Sinte Odulphusdach, bij Henric Jacopssoen die coster ende hoert toe dat ambocht van Zegwaert.

Item Joost Claesz ende Cornelis Goessenz als ambochtbewarers van Zegwaert hebben gherekent op den dach voirs. teghen den scout van Zegwaert Aernt Hoflant Claesz mit den heemraet van Zegwaert ende Claes Peter Meynertz. den dienst van Joost Claesz overnam van merghengelt ende mijns ghenaden heeren bee ende alle ander ongelden.